De tweezijdigheid van componist James MacMillan
Componist Sir James MacMillan (61) schreef een boekje over zijn leven. Aan Luister vertelde hij erover. Over zijn jeugd in een Schots mijnwerkersdorp, het vinden van een eigen stem en de mystieke aard van muziek. Maar ook over het verlies van zijn kleindochter, een rampzalige ervaring van waaruit een nieuwe creatieve energie ontstond.
“How are you? En, het muziekleven in Nederland…” vraagt hij behoedzaam, doelend op de coronamaatregelen. Via het beeldscherm van mijn computer zit ik zomaar oog in oog met James MacMillan. Sir James, de grote Britse componist. Hij zit achter zijn bureau in zijn huis in Schotland en spreekt met een charmante Sean Connery-achtige tongval. Ik ken zijn muziek al jaren. Van horen én van spelen. Ooit brak ik eens een vioolstrijkstok tijdens een orkestrepetitie op zijn bekende slagwerkconcert Veni, veni Emmanuel. Hij lacht als ik hem dat vertel. Kortgeleden hoorde ik een van zijn allernieuwste werken. Het veertigstemmige koorwerk Vidi Aquam. Dat sloeg in als een bom. Als een engelachtige bom van grote schoonheid. Wat een diep gelaagde, hemelse muziek! De dag voorafgaand aan dit gesprek las ik, in een adem, het boekje dat hij schreef bij zijn zestigste verjaardag. A Scots Song. A Life of Music. Daardoor heb ik het gevoel hem al te kennen, maar het heeft me ook nog nieuwsgieriger gemaakt.
Wie zich verdiept in het leven en werk van James MacMillan kan opmerken dat er op allerlei gebieden twee kanten in hem samenkomen. Hij is componist én dirigent. Hij componeert complexe muziek voor grootse orkestbezettingen, maar ook, en net zo serieus, eenstemmige hymnen die na een half uurtje oefenen op zondagochtend kunnen worden gezongen door de kerkgemeente. Hij verweeft met schijnbaar gemak traditionele Schotse melodieën met avant-garde compositietechnieken. Zijn werken klinken in prestigieuze concertzalen, maar ook in het dorpskerkje in zijn geboortestreek tijdens zijn jaarlijkse festival. Zijn muziek kan heftig en turbulent zijn, maar ook etherisch engelachtig. Hij is een katholiek die zijn geloof niet onder stoelen of banken steekt, persoonlijk bevriend met de Aartsbisschop van Canterbury, maar tegelijkertijd staat hij open voor andersdenkenden en geeft hij blijk van een authentieke, innerlijke spiritualiteit.
Gedeelde muziekliefde
In MacMillans boek las ik dat die tweezijdigheid begon bij zijn grootvader. MacMillan beschrijft diens cruciale invloed op zijn eerste stappen in de muziek. Deze George Loy was mijnwerker, speelde euphonium in de plaatselijke brassband en zong in het kerkkoor. Hij gaf zijn kleinzoon een cornet en nam hem mee naar het repetitielokaal van de brasband, maar ook stimuleerde hij hem orgel te spelen in kerk, kocht hij een orgelleerboek en een stapeltje gezangboeken voor hem.
“Ja, ik herinner me hoe hij bedekt met kolenstof thuiskwam”, vertelt MacMillan. “Mijn grootvader werd in 1910 geboren. Hij werkte tot eind vijftigerjaren ondergronds. Hij had een zwaar leven, zoals zoveel mannen uit het dorp. Muziek was hun ontsnapping aan de harde realiteit van lichamelijke arbeid. Zij leefden voor muziek. In de brassband leerde ik marcheren met mijn cornet. Met zo’n klein muziekstandaardje op mijn instrument. Je klemde de bladmuziek daarop, en hup daar ging je. Wat een plezier! Mijn grootvader en ik vonden elkaar in de liefde voor muziek. Hij moedigde mij aan. Zijn huis was altijd vol muziek. Allerlei soorten muziek. Veel gesprekken met hem en mijn moeder gingen over de componisten waar zij van hielden.”
Wierookwolken
MacMillans beschrijft in zijn boek zijn vroegste muzikale herinnering. Hij was zes. Op bezoek bij een oom en tante in Edinburgh mocht hij mee naar de mis in de St. Mary’s Cathedral. Heel iets anders dan de dorpskerk. Zijn aandacht werd gegrepen door een spookachtig mengsel van klanken. Gezeten op de achterste kerkbankjes rekte hij zich uit om te kunnen zien wat daar in de verte gebeurde. Kleurige gewaden, wierookwolken, betoverende muziek. Veel later realiseerde hij zich wat hij gehoord moet hebben. Oude polyfonie en Gregoriaans gezang.
Een andere gebeurtenis: MacMillan zat op een katholieke lagere school geleid door nonnen. Op een dag in 1968 nam een van hen, Miss Gray, een doos plastic blokfluiten mee. Het was alsof er een lampje aanging. Hij speelde niet alleen op de blokfluit, hij begon er ook direct muziek voor te schrijven. MacMillan: “De eerste dagen krabbelde ik notennamen op papier; b, e, g, fis… Ik maakte kleine lijstjes. Maar muzieknotatie kwam snel en werd heel belangrijk voor me.”
Hij speelde piano, kreeg trompetles en bezocht concerten met zijn moeder. “Götterdämmerung in Glasgow. Ik was elf. Wat heb ik gezeurd om daar naartoe te mogen! Mijn moeder betaalde, maar eigenlijk nam ik haar mee. Zelf hield ze niet echt van Wagner, maar ze verwende me. Dat waren hoogtepunten in mijn jonge jaren.”
Voetbalfans
MacMillan studeerde in een tijd waarin het modernisme hoogtij vierde. Tijdens een internationale cursus voor ‘Neue Musik’ in 1980 in Darmstadt hoorde hij hoe dwingend de norm was. Alle muziek klonk hetzelfde. Wilde je erbij horen dan moest het zo, en niet anders.
Had u het gevoel dat u zich daaraan moest conformeren?
“Ja, ik denk het wel. We voelden allemaal die druk. Dat er een voorgeschreven manier was hoe een serieuze componist te zijn. Dat je bepaalde technieken moest toepassen die toen natuurlijk leken, maar die van bovenaf werden opgelegd. Ik voelde me daar een tijdlang onderdeel van, maar ik begon al snel componisten op te merken die andere manieren zochten. Iemand die tot mijn verbeelding sprak was Louis Andriessen. Zijn muziek was als een frisse wind. Hij zocht een andere weg, uit de doodlopende steeg.”
Even later verklaart hij: “Ik zocht manieren waarop ik natuurlijker kon schrijven. Mijn muziek was altijd een mix van modernistisch georiënteerde en meer traditionele elementen. Ik zocht een pad dat me de vrijheid gaf mezelf te zijn. Traditioneel betekent voor mij: de natuurlijke elementen, de natuurlijke kracht van muziek toelaten.”
Dat dat in Groot Brittannië makkelijker ging dan op het vaste land van Europa heeft volgens MacMillan te maken met de Britse muziekcultuur. “Componisten als Elgar, Vaughan Williams en Britten componeerden altijd ook voor kinderen, amateurkoren en jeugdorkesten. Britse componisten staan open voor een mix van professionele muziekbeoefening én het diepe reservoir van amateurmuziek dat dat voedt. Het is nooit het een óf het ander. Dat was een belangrijke les voor mij als jonge muzikant. Componisten die zich nuttig maakten voor hun gemeenschap. Heel gezond. Anders raken we onze verbinding kwijt en worden we bewoners van een eiland van non-communicatie. Rampzalig voor welke kunstenaar dan ook.”
Gevraagd naar keerpunten in zijn carrière noemt MacMillan de première in 1990 tijdens de BBC Proms van zijn The Confession of Isobel Gowdie. “De dag nadat het op tv werd uitgezonden, ging ik met een paar vrienden naar een voetbalwedstrijd in Glasgow. Celtic – Aberdeen. Na de eerste helft tikte een van de voetbalfans mij op mijn schouder. ‘Zeg, dat was toch jouw première op tv gisteren?!’ Als zelfs je mede-voetbalfans tegen je beginnen te praten over je muziek, moest er iets ten goede zijn veranderd, realiseerde ik me.”
Het onuitsprekelijke
Het vierde hoofdstuk van MacMillans boek heet The Search for the Sacred. Hoe moet je dat woord Sacred in dit verband vertalen? Het ‘heilige’, het ‘gewijde’, het ‘goddelijke’ misschien?’ MacMillans muziek is nauw verweven met religie. Onder zijn werken vind je titels als Stabat Mater en Seven Last Words from the Cross. Kortgeleden componeerde hij een Kerstoratorium (waarvan hij zelf in januari de première zal dirigeren in het Concertgebouw in Amsterdam!) Na het lezen van zijn boek heb ik de indruk dat niet alleen zijn katholieke geloof hem inspireert, maar ook een innerlijke, levende spiritualiteit.
Wat maakt muziek Sacred?
“Een definitie geven is moeilijk. Sommige mensen stellen: alle muziek is Sacred, zelfs seculiere symfonische muziek. Omdat muziek de ziel aanraakt. Ik heb mensen ontmoet die helemaal niet ‘religieus’ zijn, maar die toch religieuze termen gebruiken om de impact van muziek op hun leven te beschrijven. Het wordt wel de meest spirituele kunstvorm genoemd. Muziek opent deuren naar het onuitsprekelijke, het goddelijke zouden sommigen zeggen.”
Hoe geraakt je in de staat waarin de inspiratie vloeit?
“Ik weet het niet. Het gebeurt gewoon. Of niet. Maar zelfs als er schijnbaar niets meer is, als je bent uitgedroogd, gaan de componerende aderen ondergronds. Ze werken in het diepe onbewuste. Onopgemerkt. Zelfs ’s nachts wanneer je slaapt of bezig bent met de dagelijkse dingen, de administratie, een wandeling, kan het creatieve proces zo levend zijn als wat. Veel componisten zullen dat herkennen. In de stilte van je eigen hart, van je eigen gedachten, begint de muziek. Dat is de mystieke aard van muziek. Haar oorsprong ligt in het niets, in de stilte zo je wilt.”
Gebroken meisje
In het laatste hoofdstuk van zijn boek schrijft MacMillan over het verlies van zijn kleindochter. Sara Maria was meervoudig gehandicapt en nog geen zes jaar oud toen zij stierf. Tijdens haar korte leven waren MacMillan en zijn vrouw intens bij de zorg voor haar betrokken, als tweede ouders bijna. Het is een intiem en ontroerend hoofdstuk. Hij beschrijft hoe hij en zijn kleindochter elkaar in de ogen keken. Oog in oog, hart in hart, stilte luisterend naar stilte. Hij legt een link naar een experiment waarbij mensen elkaar lang in de ogen keken en verliefd op elkaar werden. En ook naar John Cage’s 4’33’’, een stuk waarbij een pianist niet speelt, maar de stilte klinkt. En naar oosterse iconen, die, als je maar lang genoeg in de ogen op de afbeelding staart, een poort naar het goddelijke worden.
Ik las dat u na haar dood haar nabijheid voelde…
“Ja, zeker de eerste dagen na haar dood, de paar maanden nadat ze stierf. Ik componeerde alweer na een paar weken. Dat had iets dwangmatigs. Maar er was ook iets veranderd. Mijn wereld was uit elkaar gevallen. Je kunt door zoiets niet onaangedaan blijven. Zeker niet als kunstenaar. Maar middenin die ramzalige ervaring ontstond ook een creatieve energie. Om herinneringen levend te houden. Om nieuwe dingen te bouwen uit de afgrond. Zoiets veranderd je hele kijk op het leven. Je realiseert je wat de belangrijke dingen in het leven zijn. Hoe kostbaar het menselijk bestaan. Het gaat niet om geld, niet om prestige of succes. Er is iets veel fundamentelers, heilig voor de menselijke ervaring. Er was slechts een klein, gebroken, gehandicapt meisje voor nodig om die realiteit tot leven te brengen.”
Als ik na afloop van het interview nogmaals Vidi Aquam beluister, de ‘engelachtige bom’, zie ik opeens de kleine James in de kathedraal in Edinburgh voor me, luisterend naar het gezang. Want hem toen raakte, klinkt nu in zijn muziek. Ik denk aan wat hij aan het eind van het interview vertelde: “Vidi Aquam is een hommage aan Thomas Tallis’ zestiende-eeuwse Spem in Allium. Ik probeerde bewust die wereld op te roepen. Misschien om zo in het reine te komen met die diepe muziek uit het verleden, om die op mijn manier naar de eenentwintigste eeuw te brengen. Niet openstaan voor traditie is gevaarlijk, denk ik. En niet alleen in muziek.”